De Paashaas En Het Gouden Ei
Heel vroeg in de ochtend, toen de zon nog maar nauwelijks boven de horizon uitkwam, was de paashaas al druk in de weer. Overal was hij de eieren aan het verstoppen, waar straks de kinderen naar zouden komen zoeken.
Hier een ei, daar een ei en nog een ei. Toen hij al zijn eieren verstopt had moest hij het gouden ei nog verstoppen. Maar dat was goed verborgen, diep in de aarde en werd bewaakt door de andere hazen. De paashaas riep al zijn hulphazen bijeen: “Hazen kom te voorschijn, laat je eens even zien.” En zo kwam het ene na het andere haasje tevoorschijn, ze riepen elkaar en wachtten tot ieder er was, zodat ze samen op weg konden gaan om het gouden ei te gaan halen en het te gaan verstoppen. Ze huppelden achter elkaar aan: “Wij gaan nu het gouden ei halen, het gouden, gouden ei…”
Heel zorgvuldig had de paashaas al het zonlicht in het gouden ei bewaard, zodat het kind dat het gouden ei zou vinden veel zonlicht en zegen zou ontvangen. Toen de paashaas met zijn hulphazen bij de grot aankwam waar het gouden ei bewaard werd, waren de haasjes die het ei bewaakten allemaal in paniek. Want het gouden ei was verdwenen.
Zij wisten niet hoe het had kunnen gebeuren en snel gingen ze samen zoeken. Want hoe kan het gouden ei zo maar weg zijn. Ze zochten overal in de struiken, achter stronken, in alle holletjes, maar zelfs in de hoogste boom was het gouden ei niet te vinden. Wat moesten ze nu doen? Alle hazen lieten hun kopjes hangen. Dit was wel het ergste wat de paashaas kon overkomen. Hij stond in het midden van de andere hazen en klaagde: “Ohhh wat erg, het gouden ei is weg wat moeten wij nu doen?”
“Roekoe, roekoe” klonk het ineens boven hem in de bomen. Allen keken omhoog. Daar zagen zij een duifje boven in de takken: “Roekoe, roekoe”. De paashaas vroeg waarom het duifje zo riep. Het duifje kwam naar beneden en ging voor de voeten van de paashaas zitten en alle andere hazen gingen in een kring eromheen zitten. Ze vertelde dat zij wist waar het gouden ei was. Midden in de nacht was het gouden ei weggehaald uit de grot waar het bewaard werd. Wie het gedaan had wist het duifje niet precies, daar was het te donker voor geweest. Maar zij wist wel waar het ei gebleven was. Ze was er achteraan gevlogen. Toen gingen ze allemaal achter het duifje aan. Ze moesten heel ver door het bos lopen totdat ze bij een grote oude boom kwamen, van wel honderd jaar oud.
Het duifje koerde en dat betekende dat dit de plek was waar het gouden ei was aangekomen. De paashaas ging een holletje in, dat tussen de wortels te zien was en daaruit kwam een dwerg te voorschijn. De dwerg was heel erg boos en vroeg wat ze kwamen doen. De paashaas zei dat hier misschien het gouden ei verborgen was, en na lang wachten zei de dwerg, dat hij inderdaad het gouden ei gestolen had. Hij wilde ook wel eens wat zonlicht zien, hij moest altijd maar onder de grond leven en werken.
De paashaas vertelde de dwerg dat zonlicht niet voor dwergen en kabouters is. Maar zonlicht is juist voor mensen en kinderen wel erg belangrijk. De paashaas beloofde dat de dwerg een mandje vol eieren zou krijgen met Pasen, maar dat hij het gouden ei mee moest nemen.
De dwerg vond het niet leuk, maar hij gaf toch het gouden ei aan de paashaas. Zo vertrokken de hazen en zij zongen: “Wij hebben nu het gouden ei, het gouden, gouden ei…” De paashaas kon gelukkig nog net op tijd het gouden ei verstoppen. En op Paasmorgen stond een mandje met eieren voor de boom van de dwerg te wachten.
Dit verhaal is afkomstig van de website https://www.beleven.org/. Het verhaal is oorspronkelijk bedacht door de lerares van groep 1 en 2 aan een basisschool. Zij schreef dat ze het verhaal meerdere keren heeft verteld aan de klas, waarbij iedere keer een ander personage (dier) uitgelicht wordt. De laatste keer staat het kind centraal.